De betekenis van het goederenrecht en het erfrecht voor de lijkbezorging

Voor het Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht (NTBR) 2017/12 schreven Prof. mr. drs. J.W.A. Biemans en ik een bijdrage (pdf) over de goederen- en erfrechtelijke aspecten van lijken, as, organen, prothesen en implantaten.

Inleiding
Zowel met het oog op de zeggenschap als met het oog op het economisch belang kan de vraag worden gesteld hoe het goederenrecht en het erfrecht inwerken op 1.) het lichaam van een overleden persoon (hierna: “lijk”),[1] 2.) de as na de crematie van het lijk, 3.) de organen van de overledene en 4.) eventuele prothesen en implantaten van de overledene. In het bijzonder kan de vraag worden gesteld of lijken, as, organen, prothesen en implantaten (roerende) zaken zijn in de zin van art. 3:2 BW en, zo ja, wie daarvan de eigenaar is. Wij zullen aantonen dat het belang van deze goederen- of erfrechtelijke benadering met het oog op de zeggenschap over het lijk beperkt is. De vragen wat met een lijk (1.) en as (2.) mag gebeuren en wie daarover mag beslissen, worden immers grotendeels beantwoord in de Wet op de lijkbezorging (Wlb) en niet in Boek 3, 4 en/of 5 van het Burgerlijk Wetboek. Ten aanzien van organen (3.) worden veel vragen beantwoord in de Wet op de orgaandonatie (Wod), waarin onder meer wordt ingegaan op het economisch belang (art. 2 jo 32 lid 2 Wod). Voor prothesen en implantaten (4.) is niet in speciale wetgeving voorzien en zal het Burgerlijk Wetboek bij beantwoording van de vragen wel het vertrekpunt zijn. Zowel met het oog op de zeggenschap als met het oog op het economisch belang kan de goederen- of erfrechtelijke benadering daarbij bepalend blijken.
[1] In deze bijdrage wordt onder “lijk” slechts verstaan: het lichaam van een overleden persoon. De wet verstaat onder “lijk” ook het lichaam van een doodgeborene (art. 2 lid 1 letter a Wlb).
In het artikel wordt onder meer ingegaan op de zogenaamde “persoonlijkheidsrechten”. Die persoonlijkheidsrechten – in elk geval sommige – blijven na het overlijden bestaan, zo kan worden betoogd (zie o.a. voetnoot 45 van het artikel). Dit is onder meer van belang in de discussie die ontstond toen bekend werd dat Dela zonder toestemming van nabestaanden vingerafdrukken had afgenomen van overledenen. In dit verband is zéér lezenswaardig het artikel Er is leven na de dood. Persoonlijkheidsrechten na overlijden door Prof.dr. F. Swennen (Tijdschrift voor Privaatrecht, 2013), van welk artikel ik overigens pas in 2018 kennis nam.
Misschien vind je ook leuk...

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *