RH32-401

In dit vraagstuk worden delen van de vraagstukken 31-1 (kostprijs), 31-13 (verkoopprijs), 31-22 (voorcalculatorische nettowinst), 31-28 (nacalculatorische nettowinst zonder uitsplitsing van het budgetresultaat) en 32-1 (uitsplitsing van budgetresultaat) samengevoegd.

Het handelsbedrijf Arends handelt in één soort product en wil berekenen hoeveel nettowinst het in de maand januari heeft gemaakt. Het had de afzet begroot op 1000 stuks, maar de afzet viel tegen en kwam uit op 900 stuks.

De verkoopprijs exclusief BTW bedroeg € 59,- per stuk, terwijl gerekend was op € 60,-.

De verwachte inkoopprijs bedroeg € 50,- per stuk, maar bleek achteraf gemiddeld € 1,- lager.

De VVP bedraagt € 51,- en de kostprijs € 56,10 (zie vr. 31-1).

Voor de maand januari was de inkoop begroot op 1100 stuks, maar was in werkelijkheid 900 stuks.

De inkoopkosten voor januari waren begroot op € 1.100,-. Zij bleken uit te komen op € 1.030,-.

De overige bedrijfskosten voor januari waren begroot op € 5.100,- maar vielen € 600,- hoger uit.

Gevraagd:

  1. Geef de berekening van de nacalculatorische nettowinst in januari met behulp van de kostprijs. Splits daarbij het gerealiseerd budgetresultaat in een resultaat op inkopen en een resultaat op overheadkosten (zoals in vr. 32-1).
  2. Controleer de berekening door de omzet in januari te vergelijken met de werkelijke kosten in januari.
  3. Hoeveel blijft de gerealiseerde nettowinst achter bij de gemaakte prognose?
  4. Geef een controleberekening op basis van de oorzaken die ertoe hebben geleid dat de gerealiseerde nettowinst achtergebleven is bij de verwachte nettowinst.
  5. Geef de berekening van a weer in een schema zonder getallen. [daarvoor kun je fig. 31.1 (studieboek blz. 270) combineren met fig. S.32.1 (sleutelboek blz. 51)]

terug naar de voorpagina · laatst gewijzigd op 29 april 2003